Deel dit

Wat artsen moeten weten over TAF & TDF

Onderdeel van HIV Talks. Voor en door hiv-zorgverleners.
Bekijk alle HIV Talks

“Wat elke arts moet weten over TDF en TAF.”

dr. Graeme Moyle
Chelsea & Westminster Hospital, Londen

TAF en TDF bestaan inmiddels een aantal jaar naast elkaar en regelmatig wordt nog discussie gevoerd over de vermeende voordelen van TAF ten opzichte van TDF. Het blijft van belang om alle opties open te houden: ‘De behandelingskeuze voor mensen met hiv (PLWH) hangt van verschillende factoren af.’

In deze uitgebreide HIV Talks #7 bespreekt dr. Graeme Moyle (Chelsea & Westminster Hospital, Londen) zijn inzichten op basis van studies, waarin gekeken is naar de verschillen tussen TAF en TDF op:

  • gewichtstoename
  • botmineraaldichtheid
  • nierfunctie
  • lipidenprofiel
  • cardiovasculair risicoprofiel

HIV Talks interview met dr. Graeme Moyle

22 minuten

Wat elke hiv-behandelaar moet weten over TAF en TDF

Het kiezen van de juiste behandeling voor mensen die leven met hiv (PLWH) hangt van verschillende factoren af. Een van de keuzes om te maken zou de keuze kunnen zijn voor een regime die tenofovir disoproxil fumarate (TDF) of tenofovir alafenamide (TAF) bevat. De verschillende aspecten van deze middelen, evenals hun voor- en nadelen worden besproken in dit interview met Dr Graeme Moyle (Chelsea en Westminster Hospital, Londen, VK).

Achtergrond van TDF en TAF

Om de relatie tussen TDF en TAF te begrijpen, moeten we terug in de tijd, zegt dr. Moyle (MD, MB BS, Dip. GUM, in Chelsea & Westminster Hospital, VK). ‘Toen tenofovir oorspronkelijk werd gesynthetiseerd, was de orale biologische beschikbaarheid slecht. De eerste succesvolle poging om dit obstakel te overwinnen was met TDF.1  Kort daarna werd TAF gesynthetiseerd.2  Maar aangezien TDF het goed deed in klinische studies, werd TAF op dat moment niet verder ontwikkeld, omdat er enige zorgen waren over het feit dat TAF zeer hoge spiegels van tenofovirdifosfaat (de actieve stof van tenofovir) in de lymfocyten zou bereiken. Na orale inname van TDF wordt het disoproxilfumaraatgedeelte van het molecuul verwerkt in de darmwand, waardoor tenofovir in de bloedsomloop komt. Vervolgens gaat het naar de cellen, waar het wordt gedifosforyleerd tot tenofovir difosfaat.3  TAF daarentegen, wordt geabsorbeerd en circuleert als tenofovir alafenamide. Het wordt selectief opgenomen in bepaalde cellijnen, vooral die van lymfoïde cellijnen – die door hiv zijn aangetast – maar ook door hepatocyten. De alafenamide wordt dan afgebroken met behulp van een cathepsine in de cellen, waardoor tenofovir wordt omgezet in de actieve stof difosfaatvorm.4  ‘Omdat TAF zich ophoopt in het lymfoïdeweefsel en in de hepatocyten, kan een lagere totale hoeveelheid tenofovir worden toegediend om dezelfde, of hogere concentraties in de cellen met TAF te bereiken’, zegt dr. Moyle.

Effectiviteit van TAF en TDF in de klinische praktijk

Tijdens de pre-klinische en klinische ontwikkeling van TDF werden enkele mogelijke bijwerkingen (AEs) geïdentificeerd, eerst in diermodellen en vervolgens in patiëntstudies. ‘Er waren zorgen over of TDF invloed zou kunnen hebben op de niertubuli en de botmineraaldichtheid (BMD)’ legt dr. Moyle uit. ‘Dit werd zorgvuldig onderzocht in een fase 3-studie waarbij TDF werd toegediend in combinatie met efavirenz, 3TC en FTC. Er werden enkele veranderingen waargenomen ten opzichte van de controle groepen; een geringe afname in BMD en zeer beperkte veranderingen in de gecalculeerde nierfunctie door de geschatte glomerulaire filtratiesnelheid (eGFR).5 Hoewel niet alarmerend, betekenden deze uitkomsten dat TDF in bepaalde omstandigheden werd vermeden, zoals bij mensen die al een laag BMD, of problemen met de nierfunctie hadden. Toen TDF werd ontwikkeld, werd verondersteld dat, in vergelijking met TAF, de laatstgenoemde geen nier- en botcomplicaties zou veroorzaken. Er waren echter enkele verschillen tussen TDF en TAF t.a.v. gewichtstoename en een effect op lipiden, waarbij TAF leidde tot gewichtstoename, en TDF het low density lipidproteïne (LDL-C), in twee weken met ongeveer 8% verminderde bij gezonde vrijwilligers.6

Wat betreft effectiviteit, werden vergelijkende studies naar TDF versus TAF uitgevoerd op basis van elvitegravir met cobicistat en emtricitabine, waarin tussen TDF en TAF geen verschillen in effectiviteit werden waargenomen.7 Vergelijkbare resultaten werden gezien in een vergelijkende studie van TDF en TAF bij mensen met hepatitis B (HBV).8  Dr. Moyle voegt toe dat er in een klein aantal omstandigheden toch verschillen tussen TDF en TAF kunnen zijn: ‘De DISCOVER PrEP-studie liet iets minder hivtransmissies zien bij mensen die behandeld werden met TAF/FTC versus TDF/FTC als PrEP.9  Een studie onder voornamelijk Aziatische patiënten met een HIV/HBV co- infectie, toonde geen verschil in effectiviteit tegen HIV tussen TDF en TAF, maar een betere onderdrukking en seroconversie van HBV met TAF in combinatie met bictegravir/FTC versus TDF/ FTC en dolutegravir.8 Desondanks is de effectiviteit van TDF en TAF voor de gemiddelde persoon die het middel gebruikt als onderdeel van initiële therapie of als switch therapie vergelijkbaar.’

TAF en TDF met betrekking tot bot- en nierbijwerkingen

Toen TDF werd ontwikkeld met non-nucleoside middelen, zoals efavirenz, rilpivirine en raltegravir, werd er geen verschil waargenomen tussen de middelen in gerandomiseerde klinische studies (RCT’s) t.a.v. de veiligheid voor nieren en botten.5  Wanneer TDF daarentegen werd gebruikt in combinatie met een booster, zoals ritonavir of cobicistat (wat de blootstelling van tenofovir in het plasma verhoogt), werd er wel een grotere impact op de nier- en botparameters waargenomen.5

Volgens dr. Moyle zijn de nierparameters voornamelijk gerelateerd aan microproteïnurie waarvan de klinische relevantie onduidelijk is (“Het is niet gerelateerd aan een specifieke uitkomst”). Hij vervolgt: ‘De botuitkomsten laten een lagere BMD zien in de loop van de tijd in een exposure afhankelijke manier. Bij het gebruik van TDF met een non-nucleoside middel, zijn de renale veiligheidsgegevens van de 3-5 jaar durende RCT’s over het algemeen vergelijkbaar met vergelijkende regimes. Als TDF wordt gebruikt in combinatie met een booster – die we vanwege issues met drug-drug interacties (DDI) in de klinische praktijk steeds vaker vermijden – moeten we bij langdurig gebruik alert zijn op nier- en botcomplicaties.’

Omkeerbaarheid van nierbijwerkingen

Bij mensen die tijdens het gebruik van TDF een verandering in de eGFR ervaren (dit gaat meestal gepaard met enige microproteïnurie, een verhoogd verlies van bèta-2 microglobuline en andere microproteïnen waarvan de klinische betekenis onzeker is), zorgt het weglaten van TDF uit het regime op termijn meestal voor herstel van de nierfunctie en afname van microproteïnurie. Dr. Moyle benadrukt dat wanneer grote patiëntcohorten met nierfunctiestoornissen worden geëvalueerd, er meerdere andere risicofactoren voor de nierfunctie zijn, waaronder vrouwelijk geslacht, Afrikaanse origine of ander niertrauma veroorzaakt door medicatie of recreatieve drugs, die verslechtering van de nierfunctie in de loop van de tijd kunnen veroorzaken. ‘Daarnaast zijn diabetes of hypertensie ook gerelateerd aan albuminurie en microproteïnurie’, voegt hij eraan toe.

Gewichtstoename bij patiënten met een TDF of TAF bevattend regime

In meerdere gevallen waarin TDF is onderzocht, lijkt er een associatie met gewichtsverlies te zijn. Dit werd gezien in de iPrEx/PrEP-studie, waarbij de TDF-groep gedurende het behandelingsjaar een gewichtsverlies van ongeveer 0,5 tot 1,0% vertoonde. De placebogroep daarentegen vertoonde juist een gewichtstoename van 0,5 tot 1,0%.10 Hetzelfde fenomeen zagen we in de DISCOVERstudie waarin TDF met TAF werd vergeleken. De TAF-groep liet een vergelijkbare gewichtstoename zien met de placebogroep uit de iPrEx-studie.9,10 In de HPTN-083-studie werd TDF geassocieerd met minder gewichtstoename in vergelijking met cabotegravir, wat werd geassocieerd met een vergelijkbare gewichtstoename als andere PREP- middelen.11 ‘Klinische onderzoeksgegevens laten zien dat personen die TDF krijgen minder gewichtstoename lijken te hebben dan met andere regimes , die vergelijkbaar zijn qua veiligheid en effectiviteit.’ legt dr. Moyle uit. ‘Met betrekking tot AZT zien we weer relatief méér gewichtsverlies door misselijkheid en gastro-intestinale (GI) problemen, terwijl TAF zeer goed wordt verdragen door het GI-systeem en er meer gewichtstoename in de TAFgroep wordt gezien.’

Switch

In geval van een switch, leidt het weglaten van TDF tot een tijdelijke periode van verhoogde gewichtstoename. Dit werd voor het eerst beschreven in cohortstudies zoals het OPERA-cohort en erkend in een recente meta-analyse.12,13 ‘Deze gewichtstoename vindt plaats ongeacht of iemand overstapt op TAF, of een duotherapie met dolutegravir/lamivudine of een injectable, zoals cabotegravir met rilpivirine.’

Dr Moyle benoemt dat er onlangs gegevens van een vervolgsstudie van de ADVANCE-studie beschikbaar zijn gekomen. ‘De ADVANCE studie randomiseerde oorspronkelijk mensen naar TDF/FTC met efavirenz of dolutegravir of TAF/FTC met dolutegravir. Er werden verschillen waargenomen met betrekking tot gewichtsveranderingen. De groep die TDF/efavirenz kreeg, had de minste gewichtstoename, de groep die TDF/dolutegravir kreeg, had een gemiddelde gewichtstoename en de groep die TAF/dolutegravir kreeg, had de grootste gewichtstoename.

Het is bekend dat een deel van dat effect van efavirenz samenhangt met de blootstelling aan efavirenz, omdat dit middel gewichtstoename remt bij mensen die een hoge dosis krijgen.14,15 Aan het eind van de studie gingen alledrie de groepen over op de WHO Standard of Care (SOC), die bestond uit TDF/3TC en dolutegravir. Dit betekende dat in sommige gevallen TAF werd verwijderd en vervangen door TDF. Deze mensen ondervonden enige afname in hun gewicht. Degenen die TDF bleven gebruiken, maar efavirenz vervingen door dolutegravir, zagen wat gewichtstoename, wat te verwachten was na het stoppen met efavirenz. Het opnieuw toevoegen van TDF aan het regime, zal leiden naar een periode van gewichtsverlies voor de patiënt.’16

Hoewel een gewichtstoename van 0,5-1 kilo bescheiden lijkt en in lijn is met wat wordt waargenomen in de algemene bevolking, wijst dr. Moyle erop dat variaties in gewicht kunnen voorkomen. ‘Over het algemeen zijn kleine gewichtsveranderingen geen klinisch probleem, hoewel het individu er wel last van kan hebben,’ zegt hij. ‘Uitschieters bij patiënten die na het aanpassen van de behandeling grote hoeveelheden gewicht winnen, zijn echter wel zorgwekkend. De meta-analyse van Erlandson et al., toonde aan dat de meeste gewichtsveranderingen komen door wat er uit het regime verwijderd wordt, zoals TDF of efavirenz, en niet zozeer door waarmee het vervangen wordt.’13

Risicofactoren voor gewichtstoename

Er zijn specifieke risicogroepen voor gewichtstoename. ‘Mogelijk ervaren mensen van Afro-Amerikaanse afkomst en vrouwen meer gewichtstoename. Dit geldt zeker voor mensen die bij aanvang ondergewicht hebben en bij mensen die TDF of efavirenz uit hun behandelregime halen.’13-16 Daarentegen hebben mensen die bij aanvang overgewicht hebben of obese zijn, minder kans op substantiële gewichtstoename wanneer ze hun ART-regime starten of veranderen.17 De ADVANCE-studie (met 60% Afro-Amerikaanse vrouwen) had een grotere gewichtstoename in de dolutegravir- en TAF-groep, omdat het geen middelen bevatte die gewichtstoename tegengaan, zoals TDF of efavirenz. Er werd meer gewichtstoename gezien bij vrouwen dan bij mannen.14-16 Er is beperkte (in vitro) data met dolutegravir die suggereert dat vrouwen een verhoogd risico zouden hebben door een interactie tussen dolutegravir en de oestrogeenreceptor.18 Echter, in de ADVANCE-studie hadden snelle  metaboliseerders van efavirenz (die dus lage levels van efavirenz hadden) ongeveer evenveel gewichtstoename als degenen die dolutegravir gebruikten met zowel TDF/FTC.14

Effecten van TAF en TDF op het lipidenprofiel

Een studie onder gezonde vrijwilligers toonde aan dat mensen die TDF kregen een daling in LDL-C en in het totaal cholesterol (TC) van ongeveer 8-10% hadden.6  Bij het vergelijken van TDF en TAF, stegen de lipiden bij mensen die een op TAF gebaseerd regime kregen, terwijl er juist minder lipidestijging werd waargenomen bij TDF.7 Het vervangen van TDF door TAF in switchstudies toonde zowel een stijging in LDL als TC.19 Verscheidene cohorten keken naar risicofactoren voor cardiovasculaire (CV) events bij PLWH en het geringe lipidenverlagende effect van TDF werd niet in verband gebracht met de preventie van myocardinfarct (MI).20  ‘Dit komt deels doordat we vergelijken tegen de achtergrond van geneesmiddelen die in verband worden gebracht met een verhoogd risico op MI,’ stelt dr. Moyle. ‘Elk geneesmiddel dat het LDL-C verlaagt, zal na verloop van tijd geassocieerd worden met betere CVuitkomsten. We hebben alleen niet voldoende grote studies om dit te bewijzen. Voor zowel de primaire als secundaire preventie van CV-aandoeningen, is LDL-C een belangrijke risicofactor. Hoe lager je gaat, hoe lager het risico op een event.’21

Statines

Onlangs stelde een nieuwsbericht van de Amerikaanse REPRIEVE-studie – die het gebruik van statines versus een placebo beoordeelde bij ongeveer 7500 PLWH met een matig tot hoog CV-risico – dat je een CV-event bij PLWH het beste kunt voorkomen met een statine.22 Dezelfde aanbeveling geldt voor de algemene bevolking. Er is ook gesuggereerd dat statines een groter effect kunnen hebben dan verwacht, op het verminderen van meerdere vasculaire eindpunten bij met PLWH. ‘Er is geen mechanistisch onderzoek gedaan naar waarom TDF de lipiden verlaagt. Het lijkt erop dat, omdat TAF een 90% lagere blootstelling in plasma heeft, er geen effect wordt gezien. Het moet een exposureafhankelijk fenomeen zijn, net als het effect op gewicht. Het is een nuttig fenomeen om mensen dichter bij de gewenste streefwaarden voor LDL-C en TC te krijgen,’ voegt dr. Moyle toe.

TAF en TDF en cardiovasculair risicomanagement

Het meeste wat artsen in de hiv zorg doen is conventioneel CV-risicomanagement. Dit betekent het aanmoedigen van PLWH om te stoppen met roken, het voorschrijven van een statine in geval van middelmatig of hoog CV risico, beheersing van hypertensie, dieetadviezen voor een gebalanceerd dieet met voldoende groente en fruit,  regelmatige CV-oefeningen en het handhaven van een goed gewicht. ‘TDF is nuttig voor controle op gewicht en LDL-C. Behalve het vermijden van abacavir en sommige protease-remmers die in verband worden gebracht met MI, moeten we geen specifieke antivirale middelen voorschrijven om CV-risico’s te beheersen,’ vindt Dr. Moyle. ‘Het doel is om hiv optimaal te behandelen en om CV-risicomanagement op een meer conventionele manier te benaderen. Maar TDF helpt soms dichter bij de targets te komen waarvan lipiden specialisten willen dat we ze in CV preventie halen.’

TAF of TDF bij individuele patiënten

TDF heeft wereldwijd de voorkeur, zoals aanbevolen in de huidige WHO-richtlijnen.23 Mensen bij wie TDF kan worden vermeden zijn jonge patiënten (< 25 jaar) die hun piek BMD nog niet hebben bereikt. TDF mag niet worden voorgeschreven om het risico te vermijden dat ze hun piek BMD niet behalen en de consequenties daarvan op latere leeftijd. Andere redenen om TDF te vermijden zijn een significante nierziekte (eGFR < 60), of een afnemende eGFR die met name gepaard gaat met proteïnurie; dit zou een criterium zijn om te switchen naar TAF.

‘Ook mensen met diabetes of hypertensie van wie de proteïnurie regelmatig wordt gecontroleerd, zouden hieronder kunnen vallen.’ Voor patiënten met een zeer lage BMD kan rond de leeftijd van 50 jaar een DEXA-scan worden gemaakt om te beoordelen of ze osteopenie of osteoporose hebben ontwikkeld. Zo ja, dan kan TDF worden veranderd. Dr. Moyle benadrukt dat vitamine D-suppletie bij aanvang van TDF-gebruik extra voordeel kan opleveren. ‘Dit zou verlies van botdichtheid kunnen voorkomen, wat meestal geassocieerd wordt met het starten van TDF. Dit is vooral belangrijk voor mensen op het noordelijk halfrond die mogelijk niet voldoende aan de zon zijn bloodgesteld en/of niet voldoende vette vis eten (de belangrijkste voedingsbron van vitamine D). Vitamine-D suppletie – dat wordt opgeslagen in vet – kan een belangrijke strategie zijn om botafbraak te voorkomen bij mensen die met TDF starten. De aanbevolen dosis hiervoor is 20.000-40.000 eenheden per week gedurende 6-12 weken; een dagelijkse pil is ook mogelijk.24 In feite is dit een zeer praktische, ruim beschikbare en kosteneffectieve strategie.’25

Overstappen op TAF

Dr. Moyle legt uit dat bij mensen die een TDFregime gebruiken, maar overwegen over te stappen op een TAF-regime, lipiden- en gewichtsveranderingen als risicofactoren worden besproken. ‘Meestal schakelen alleen een klein aantal mensen over op TAF, doorgaans vanwege nier- en botproblemen als gevolg van TDF-gebruik. De enige omstandigheid waarbij je echt TAF moet gebruiken, is in sommige gevallen als er een voorkeur is om bictegravir in het regime te hebben.” Hij benoemt dat er is gesuggereerd dat TAF misschien met een ‘tweede generatie integrase strand transfer inhibitor’ (INSTI) regime iets beter werkt dan TDF, als er veel nucleoside resistentie aanwezig is. Het is ook bekend dat TDF en een dolutegravir regime goed werkt bij tweedelijns falen.’ 26 Dr Moyle meldt als laatste dat TDF in grote mate het voorkeursregime blijft. In bepaalde niches zal TAF de voorkeur genieten vanwege het voorkomen van bot- en nierproblemen. “Dit is gebaseerd op de WHO richtlijnes, evenals de Europese en Britse richtlijnen, gebaseerd op de voordelen van TDF met betrekking tot kosten, maar ook vanwege de veiligheid in de meeste situaties. Daarmee blijft TDF een geschikte optie in een breed scala van behandelingen.’

dr Graeme Moyle

Biografie Dr. Graeme Moyle (MD, MB BS, Dip. GUM)

In 1986 behaalde Dr. Graeme Moyle zijn medische graad (MB, BS) aan de Universiteit van Adelaide in Australië. In 1994 volgde zijn doctoraat (MD). Sinds 1988 is hij werkzaam als hiv-behandelaar en doet hij onderzoek naar HIV-therapie, resistentie tegen medicijnen en farmacologie. Dr. Moyle heeft meer dan 220 originele wetenschappelijke artikelen, reviews en editorials op zijn naam staan. Momenteel is hij arts-consultant en hiv-specialist in het Chelsea & Westminster Hospital in Londen, VK, waar hij direct betrokken is bij de zorg voor een groot cohort hiv-patiënten. Dr. Moyle is lid van de IAS-kernfaculteit, was onderdeel van de British HIV Association Treatment Guidelines Writing Committee en werkt nu samen met verschillende hiv-educatie organisaties.

Wil je zelf informatie delen, of heb je behoefte aan informatie over een bepaald onderwerp?

Neem dan contact op met Esther Koekkoek en bespreek de mogelijkheden!

Referenties

  1. Watkins ME, et al. Development of a Novel Formulation That Improves Preclinical Bioavailability of Tenofovir Disoproxil Fumarate. J Pharm Sci. 2017;106(3):906-919.
  2. Fischer, J, et al. Analogue-based Drug Discovery. John Wiley & Sons.2006, page 505.
  3. Summary of Product Characteristics Viread. Available at https://www.ema.europa.eu/en/documents/product-information/ ireadepar-product-information_en.pdf.
  4. Markowitz M, et al. Phase I/II study of the pharmacokinetics, safety and antiretroviral activity of tenofovir alafenamide, a new prodrug of the HIV reverse transcriptase inhibitor tenofovir, in HIV-infected adults. J Antimicrob Chemother. 2014;69(5):1362-9.
  5. Hill A, et al. Tenofovir alafenamide versus tenofovir disoproxil fumarate: is there a true difference in efficacy and safety? J Virus Erad. 2018;4(2):72-79.
  6. Randell PA, et al. The effect of tenofovir disoproxil fumarate on wholebody insulin sensitivity, lipids and adipokines in healthy volunteers. Antivir Ther. 2010;15(2):227-33.
  7. Sax PE, et al. Tenofovir alafenamide versus tenofovir disoproxil fumarate, coformulated with elvitegravir, cobicistat, and emtricitabine, for initial treatment of HIV-1 infection: two randomised, double-blind, phase 3, non-inferiority trials. Lancet. 2015;385(9987):2606-2615.
  8. Avihingsanon A, et al. Week 48 results of a phase 3-randomized controlled trial of bictegravir/emtricitabine/tenofovir alafenamide (B/F/TAF) vs dolutegravir + emtricitabine/tenofovir disoproxil fumarate (DTG+F/TDF) as initial treatment in HIV/HBV-coinfected adults (ALLIANCE). AIDS 2022. Abstract OALBX0105.
  9. Mayer KH, et al. Emtricitabine and tenofovir alafenamide vs emtricitabine and tenofovir disoproxil fumarate for HIV preexposure prophylaxis (DISCOVER): primary results from a randomised, doubleblind, multicentre, active-controlled, phase 3, non-inferiority trial. Lancet. 2020;396(10246):239-254.
  10. Glidden DV, et al. Metabolic Effects of Preexposure Prophylaxis With Coformulated Tenofovir Disoproxil Fumarate and Emtricitabine. Clin Inf Dis. 2018;67(3):411-419.
  11. Landovitz RJ, et al. Cabotegravir for HIV Prevention in Cisgender Men and Transgender Women. N Engl J Med. 2021;385:595- 6082021.
  12. Mallon PWG, et al. Weight gain before and after switch from TDF to TAF in a U.S. cohort study. J Int AIDS Soc. 2021 ;24(4): e25702.
  13. Erlandson KM, et al. Weight Change Following Antiretroviral Therapy Switch in People With Viral Suppression: Pooled Data from Randomized Clinical Trials. Clin Infect Dis. 2021;73(8):1440-1451.
  14. Venter WD, et al. Dolutegravir with emtricitabine and tenofovir alafenamide or tenofovir disoproxil fumarate versus efavirenz, emtricitabine, and tenofovir disoproxil fumarate for initial treatment of HIV-1 infection (ADVANCE): week 96 results from a randomised, phase 3, non-inferiority trial. Lancet HIV. 2020;7:e666-76.
  15. Venter WF, et al. Final week 192 results from the ADVANCE trial: first-line TAF/FTC/DTG, TDF/FTC/DTG vs TDF/FTC/EFV. AIDS 2022. Poster abstract PELBB01.
  16. Bosch B, et al. Weight and Metabolic Changes After Switching From Tenofovir Alafenamide/Emtricitabine (FTC) +Dolutegravir (DTG), Tenofovir Disoproxil Fumarate (TDF)/FTC + DTG, and TDF/FTC/ Efavirenz to TDF/Lamivudine/DTG. Clin Inf Dis. 2023;76(8):1492–5.
  17. Silverberg M, et al. Changes in body mass index over time in persons with and without HIV. AIDS 2020: 23rd International AIDS Conference Virtual. July 6-10, 2020. Abstract OAB0603.
  18. Kim SF, et al. A loss of ERA attenuates DTG-mediated disruption of thermogenesis in brown adipocytes. CROI 2023. Abstract 147.
  19. Milinkovic A, et al. Reversible effect on lipids by switching from tenofovir disoproxil fumarate to tenofovir alafenamide and back. AIDS. 2019;33(15):2387-2391.
  20. D:A:D Study Group. Use of nucleoside reverse transcriptase inhibitors and risk of myocardial infarction in HIV-infected patients enrolled in the D:A:D study: a multi-cohort collaboration. Lancet. 2008;371(9622):1417-1426.
  21. Packard C, et al. Intensive low-density lipoprotein cholesterol lowering in cardiovascular disease prevention: opportunities and challenges. Heart. 2021;107:1369-1375.
  22. NIH. Daily statin reduces the risk of cardiovascular disease in people living with HIV, large NIH study finds. Tuesday, April 11, 2023. Available at https://www.nih.gov/news-events/news-releases.
  23. WHO. Consolidated guidelines on HIV prevention, testing, treatment, service delivery and monitoring: recommendation for a public health approach. July 2021.
  24. Overton ET, et al. Vitamin D and calcium attenuate bone loss with antiretroviral therapy initiation: a randomized trial. Ann Intern Med.2015; 162:815-24.
  25. Weaver CM, et al. Cost-benefit analysis of calcium and vitamin D supplements. Arch Osteoporos. 2019;14(1):50.
  26. Paton NI, et al. Dolutegravir or Darunavir in Combination with Zidovudine or Tenofovir to Treat HIV. N Engl J Med. 2021;385:330- 341

NL-NON-02331 | april 2024